26 mei 2023 - Over geestelijke inkeer, de verzuchtingen en schietgebeden.

   vanbeek   19 jan. 2024

'Inleiding tot het godvruchtige leven' door Franciscus van Sales.

Download/print

‘Over de geestelijke inkeer, de verzuchtingen en de schietgebeden.’

Het is hier, dierbare, godminnende ziel, dat ik u zeer genegen toewens mijn raad te volgen, want in dit hoofdstuk is één van de zekerste middelen te vinden voor uw geestelijke vooruitgang.
Roep, zo dikwijls ge kunt, gedurende de dag uw geest terug in de aanwezigheid van God. Zie toe wat God doet en wat gij doet: ge zult zijn ogen gekeerd zien naar uw kant, en bestendig gevestigd op u in een onvergelijkelijke liefde. ‘O God’, zult gij dan zeggen, ‘waarom zie ik niet altijd naar U op, zoals Gij mij steeds aankijkt? Waarom denkt Gij zo dikwijls aan mij, mijn Heer? En waarom denk ik zo weinig aan u? Waar zijn wij, o mijn ziel? Onze ware plaats is in God, en waar bevinden wij ons?’
Zoals de vogels hun nest hebben in de bomen, waar zij zich terugtrekken als zij het nodig hebben, en zoals de herten hun struiken hebben en hun legers, waarin zij zich verbergen en zich beschutten om te genieten van de frisheid der schaduw in de zomer, zo ook moet ons hart alle dagen een zekere plaats uitkiezen, een plaats dichtbij Hem, om er zich terug te trekken bij alle soort gelegenheden, en om zich daar te verkwikken en te ontspannen van de uiterlijke bekommernissen, en er te verblijven als in een vesting, om zich te verdedigen tegen de bekoringen. Zalig zal zijn de ziel die in waarheid tot onze Heer zal kunnen zeggen: ‘Gij zijt mijn huis van toevlucht, mijn verzekerde vesting, mijn dag tegen de regen, en mijn schaduw tegen de hitte.’
Denk er dus aan, godminnende ziel, om u altijd verschillende keren terug te trekken in de eenzaamheid van uw hart, terwijl ge naar het lichaam in gesprek zijt en met zaken bezig. Deze geestelijke eenzaamheid kan geenszins verhinderd worden door de menigte van hen die zich rond u bevinden, want zij zijn niet rondom uw hart, doch slechts rondom uw lichaam.
Dit is de oefening die koning David verrichtte tijdens de vele bezigheden die hij had, gelijk hij hiervan door duizend trekken in zijn psalmen getuigt, zoals wanneer hij zegt: ‘O Heer, ik ben altijd bij U. Ik zie mijn God altijd voor mij. Ik heb mijn ogen opgeheven naar U, mijn God, die woont in de hemel. Mijn ogen zijn altijd op de Heer gericht.’
En ook de gesprekken zijn gewoonlijk niet zó ernstig dat men niet van tijd tot tijd het hart kan terugtrekken om het te plaatsen in deze goddelijke eenzaamheid.
Men trekt zich in God terug, omdat men naar Hem hunkert, en men hunkert naar Hem om zich in Hem terug te trekken. Zodoende ondersteunen het verlangen naar God en de geestelijke inkeer elkaar, en allebei komen zij voort uit en ontspruiten aan de goede gedachten.
Verlang dus zeer dikwijls naar God door middel van korte, maar vurige verzuchtingen van uw hart: bewonder zijn schoonheid, roep zijn hulp in, aanbid zijn goedheid, vestig uw innerlijke ogen op zijn zachtheid, steek de hand naar Hem uit zoals een klein kind naar zijn vader, opdat Hij u leide, plaats Hem op uw borst als een heerlijk boeket en beweeg uw hart op duizend verschillende manieren om de liefde tot God in u te wekken en u aan te zetten tot een hartstochtelijk en teder liefhebben van deze goddelijke Bruidegom.
Zo doet men de schietgebeden. Als onze geest, o godminnende ziel, zich wijdt aan de niet aflatende omgang, gemeenzaamheid en vertrouwdheid met zijn God zal hij versierd worden met de geur van Gods volmaaktheden. En inderdaad, deze oefening is niet moeilijk want zij kan verweven worden in al onze zaken en bezigheden, zonder die in het minst te hinderen. Te meer dat, hetzij in de geestelijke inkeer, hetzij in de innerlijke verzuchtingen, men slechts klein en korte ontspanningen doet die geenszins hinderen, maar hoogst dienstig zijn bij het volbrengen van wat wij doen.
De pelgrim die een weinig wijn neemt om zijn hart te verheugen en zijn mond te verfrissen, onderbreekt toch zijn reis niet, al blijft hij hiervoor een wijle staan. Integendeel: hij doet krachten op om deze des te vlugger en te gemakkelijker te voleinden, hij staat alleen stil om beter te gaan.
Verscheidene mensen hebben veel mondelinge schietgebeden verzameld, die waarlijk zeer nuttig zijn; maar naar mijn oordeel moet gij u helemaal niet binden aan welke soort woorden ook, maar spreekt met het hart of met de mond die welke de liefde u eensklaps zal ingeven, want de liefde zal er u verschaffen zoveel ge maar wilt. Het is waar dat bepaalde woorden een bijzondere kracht hebben om het hart hierin tevreden te stellen, zoals de verzuchtingen die zo overvloedig gezaaid liggen in de psalmen van David, de verschillende aanroepingen  van de naam van Jezus, en de pijlen van de liefde die uitgedrukt staan in het Hooglied.
Tenslotte gelijkt de ziel hier op hen die verliefd zijn met een menselijke en natuurlijke liefde. Bijna altijd hebben dezen hun gedachten gericht naar de kant van de beminde. Zo ook kunnen zij die God liefhebben, niet ophouden te denken aan Hem, te verlangen naar Hem, te spreken over Hem. Hiertoe nodigen zelfs alle dingen hen uit, en er is geen schepsel dat hun niet de lof verkondigt van hun Beminde; en zoals de heilige Augustinus zegt in navolging van de heilige Antonius, spreekt alles ter wereld in een stilzwijgende, doch zeer begrijpelijke taal hen aan in het voordeel van hun liefde; alle dingen wekken hen op tot goede gedachten, waaruit naderhand opwellende woorden en verzuchtingen tot God geboren worden.
In deze oefening van geestelijke inkeer en van de schietgebeden ligt het grote werk van de godsvrucht: dit kan bij ontstentenis van al de andere gebeden hun plaats innemen, maar het ontbreken ervan kan bijna nooit aangevuld worden door een ander middel. Zonder deze kan men niet goed een contemplatief leven leiden, en kan men het actieve leven slechts gebrekkig volbrengen; zonder deze is de rust slechts ledigheid en het werk slechts drukte; daarom bezweer ik u deze oefeningen van ganser harte te baat te nemen zonder er u van te scheiden.

                                       Uit: Inleiding tot het godvruchtige leven II, 12-13  - Franciscus van Sales (1567-1622).


(Over Fransiscus van Sales: hij studeerde ‘vrije kunsten’ en filosofie te Parijs en daarna rechten en theologie in Padua. In 1599 wordt hij priester gewijd. In 1608 verschijnt zijn ‘Inleiding op het godvruchtige leven’, dat één van de mijlpalen van de spiritualiteit wordt. Het is geschreven voor mensen in de wereld die toch een geestelijk leven willen leiden. In 1616 verschijnt zijn hoofdwerk: ‘Tractaat over de liefde Gods’; het is een bundeling van brieven, sermoenen en geestelijke onderrichtingen aan de orde van visitatie en richt zich tot meer gevorderden. Toen Franciscus in 1622 overleed was zijn geplande 3e grote werk over de naastenliefde nog niet geschreven.
In 1665 is hij heilig verklaard; in 1877 tot kerkleraar uitgeroepen.
Verder heeft hij vele kleinere werken geschreven waarin hij als een echte geestelijk meester naar voren komt. Geestelijke leiding is niet het werk van een mens, doch komt slechts tot stand doordat de leider en de begeleide zich beiden plaatsen onder invloed van Gods geest, om vol schroom en discreet met Hem mee te werken aan de realisatie van zijn wil. Kenmerkend voor deze heilige is ook zijn christelijk humanisme. In tegenstelling tot sommige anderen waardeert hij de menselijke waarden (huwelijk, familiebanden, vriendschappen, een zekere welstand, kunst en literatuur). Het zijn gaven die God ons geschonken heeft: hoe zou de mens dit dan durven verachten? Voor Franciscus is de heiligheid in elke levensstaat te bereiken. –  uit: ‘Pelgrim naar de Bronnen.)