23 februari 2024 - Het Vastengebed

   vanbeek   16 feb. 2024

Uit: ‘De Grote Vasten’ door Alexander Schmemann – monastiek cahier 42, blz 49-54.

Download/print

Het Vastengebed van Efraïm de Syriër.

Heer en Meester van mijn leven
bewaar mij voor de geest van traagheid,
moedeloosheid, heerszucht en ijdel gepraat.    

Maar schenk mij, uw dienaar,
een geest van zuiverheid,
nederigheid, geduld en liefde.

Ja, Heer en Koning,
doe mij mijn eigen fouten zien
en niet mijn broeder veroordelen,
want Gij zijt gezegend
in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Heer, ontferm U over mij, Heer ontferm U over mij, Heer ontferm U over mij….


Dit gebed wordt gebeden gedurende de hele periode van de Grote Vasten op het einde van iedere dienst, dagelijks behalve zaterdag en zondag, de laatste maal op woensdag in de Lijdensweek.
Iedere bede wordt gevolgd door een buiging tot de grond. Daarna volgen twaalf kleine buigingen bij de woorden: ‘Heer, ontferm U over mij’.
Dit korte eenvoudige gebed neemt een belangrijke plaats in onder de liturgische gebeden omdat het op uitzonderlijke wijze alle negatieve en positieve elementen van het berouw in zich sluit en in zekere zin een soort ‘geheugensteun’ is bij onze persoonlijke inspanningen gedurende de Vasten. Een inzet die er op de eerste plaats op gericht moet zijn ons te bevrijden van een aantal fundamentele geestelijke kwalen die ons leven beheersen en die ons beletten ook maar een begin te maken met ons toe te wenden tot God.

De meest fundamentele kwaal  is de traagheid.  Het is die vreemde apathie, die passiviteit van heel ons wezen die ons altijd meer omlaag dan omhoog trekt, en die er ons voortdurend van overtuigt, dat er geen enkele verandering mogelijk en dus ook niet wenselijk is. Het is in feite een diep geworteld cynisme, dat op iedere uitdaging in spirituele zin antwoordt met: waar is dat goed voor? Waardoor we ons leven geestelijk in hoge mate verknoeien. Deze traagheid is de wortel van alle zonde, want zij vergiftigt onze geestelijke energie aan de bron zelf.

Het gevolg van de traagheid is de moedeloosheid. Dat is de toestand van lusteloosheid, mismoedigheid, die alle Vaders van het geestelijk leven zien als het grootste gevaar voor de ziel. In die toestand is het de mens onmogelijk iets als goed en positief te herkennen; alles is in negativisme en pessimisme gedompeld. Het is een ware demonische macht in ons want de duivel is een leugenaar. Hij liegt de mens iets voor als het gaat om diens houding tegenover God en de wereld: hij vult het leven met duisternis en ontkenning Moedeloosheid is de zelfmoord van de ziel want de mens die er aan lijdt, is volkomen onmachtig het licht te zien en
ernaar te verlangen.

Heerszucht!
Hoe vreemd het ook moge lijken, het zijn precies de traagheid en de mismoedigheid die in ons leven een grote plaats geven aan de heerszucht. Door onze houding tegenover het leven volkomen te vervalsen, het zinloos en leeg te maken, worden we wel gedwongen compensatie te zoeken in een geheel verkeerde houding tegenover de mensen om ons heen. Als mijn leven niet georiënteerd is op God, als ik me niet richt op eeuwige waarden, dan word ik onvermijdelijk egoïstisch en geconcentreerd op mijzelf, dat wil zeggen dat alle mensen ondergeschikt moeten worden gemaakt aan de bevrediging van mijn persoonlijke verlangens.
Als God niet de Heer en Meester van mijn leven is, dan word ik mijn eigen heer en meester, het absolute centrum van mijn eigen wereld. En dan ga ik alles beoordelen vanuit mijn behoeften, mijn ideeën, mijn verlangen, mijn opvattingen. Zo worden door de heerszucht mijn relaties met anderen in de kern bedorven, het wordt een streven om anderen aan mij ondergeschikt te maken. Dit hoeft zich niet persé te uiten in het directe verlangen ‘anderen’ te bevelen en te overheersen. Het kan ook onverschilligheid, minachting, gebrek aan belangstelling en respect voor anderen tot gevolg hebben. Het zijn weer de traagheid en de moedeloosheid maar nu gericht op de anderen; een gesteltenis die leidt tot geestelijke zelfmoord en tot geestelijke moord.

En tenslotte: ijdel gepraat. Van alle geschapen wezens heeft alleen de mens de gave van het woord ontvangen. De Vaders zien er ‘het zegel’ in van het beeld Gods in de mens, want God zelf heeft zich geopenbaard als Woord (Joh 1,1). Maar juist omdat het de hoogste gave is, bergt het ook het grootste gevaar in zich. Juist omdat het de meest eigen uitdrukking van de mens is, het middel tot zijn zelfverwezenlijking, is het ook de mogelijkheid van zijn val en zelfvernietiging, van zijn verraad en van zijn zonde. Het woord verlost en het woord doodt; het woord inspireert en het woord vergiftigt. Het woord is het instrument van de Waarheid en het woord is het middel van de Duivelse leugen. Door zijn onovertroffen positieve macht heeft het ook een enorme negatieve macht. Het woord schept, positief of negatief. Losgemaakt van zijn oorsprong en zijn doel wordt het woord ijdel. Het ‘versterkt’ de traagheid, de moedeloosheid en de heerszucht en maakt het leven tot een hel. Het wordt de grote macht van de zonde.

Dit zijn de vier negatieve ‘onderwerpen’ van het berouw. De obstakels die uit de weg geruimd moeten worden. Maar alleen God kan dat doen. Vandaar het eerste gedeelte van het gebed: die kreet vanuit de diepte van onze menselijke machteloosheid. Daarna geeft het gebed de vier positieve kanten van het berouw.

De zuiverheid
. Wanneer men deze term niet reduceert tot het louter seksuele aspect ervan, wat te vaak en ten onrechte gebeurt, dan kan de zuiverheid beschouwd worden als de positieve keerzijde van de traagheid. De precieze en volledige vertaling van het Griekse woord ‘sofrosunè’ en van het Russische ‘tselomudrie’ moet zijn: totale integriteit. Traagheid is voor alles de verdeeldheid van onze visie en van onze wilskracht, het onvermogen om het geheel te zien. Daar staat heelheid, integriteit, precies tegenover. Als wij met zuiverheid gewoonlijk het tegengestelde van seksuele verdorvenheid bedoelen, komt dat, omdat het gebroken karakter van onze existentie zich nergens zo duidelijk manifesteert als in de seksuele begeerte, die disharmonie tussen lichaam en geest. Christus herstelt onze heelheid en Hij doet dit door de juiste hiërarchie van waarden in ons te herstellen en door ons tot God terug te voeren.

De eerste en waardevolle vrucht van de heelheid of zuiverheid is de nederigheid. Wij hebben het al gezegd. De nederigheid is bovenal de overwinning van de waarheid in ons, het uitbannen van alle leugens waarin wij doorgaans leven. Alleen de nederigheid is waarachtig en in staat de dingen te zien zoals ze zijn en daarom Gods majesteit en goedheid en liefde in alles te zien. Daarom is ons gezegd: - Iedere hooghartige is de Heer een gruwel (Spr 16,5) – dat God de nederigen verheft en de hoogmoedigen weerstaat.   

Zuiverheid en nederigheid hebben van nature geduld tot gevolg. De ‘natuurlijke’ of ‘gevallen’ mens is ongeduldig omdat hij, verblind in zichzelf, snel is met oordelen en het veroordelen van anderen. Omdat hij slechts een gebroken, onvolledig en verwrongen beeld heeft van de dingen, beoordeelt hij alles vanuit zijn eigen voorkeur en zijn eigen inzicht. Onverschillig tegenover iedereen behalve tegenover zichzelf, wil hij dat zijn leven op elk moment zo geslaagd mogelijk is. Het geduld echter is een ware goddelijke deugd. God is geduldig, niet omdat Hij ‘toegeeflijk’ is, maar omdat Hij de diepte van al het bestaande ziet, omdat de innerlijke realiteit der dingen die wij in onze verblinding niet zien, voor Hem openligt. Hoe dichter wij tot God naderen, hoe geduldiger wij worden en hoe meer wij iets uitstralen van dat oneindige respect voor al het levende, wat het wezenlijke van God is.

Tenslotte is de kroon en de vrucht van alle deugden, van alle groei en inspanning, de liefde – die liefde die alleen God ons kan geven – die het einddoel is van alle geestelijke voorbereiding en ascesebeoefening.
Dit alles wordt geresumeerd en samengevat in de smeekbede die het vastengebed afsluit en waarin wij vragen ‘onze eigen fouten te mogen zien en niet onze broeder te veroordelen’. Want tenslotte is er maar één gevaar: de hoogmoed. De hoogmoed is de bron van alle kwaad, en al het kwade is hoogmoed.

Maar het is niet genoeg dat ik mijn eigen fouten zie, want zelfs deze schijnbare deugd kan omslaan in hoogmoed. De geschriften over het geestelijk leven staan vol met waarschuwingen tegen de subtiele vormen van een pseudo-vroomheid, die onder het mom van nederigheid en zelfbeschuldiging kan leiden tot een werkelijk demonische hoogmoed. Maar als wij ‘onze eigen fouten zien’ en ‘niet onze broeder veroordelen’, wanneer met andere woorden zuiverheid, nederigheid, geduld en liefde in ons één geworden zijn, dan pas, en dan alleen is de laatste vijand – de hoogmoed – in ons vernietigd.
 
Iedere smeekbede van het gebed wordt gevolgd door een buiging tot de grond. Dit buigen gebeurt niet alleen bij het gebed van Efraïm de Syriër, maar is karakteristiek voor het liturgisch gebed van de hele vastentijd. Hier echter komt de betekenis ervan het meest duidelijk naar voren. Bij de lange en moeilijke weg naar het geestelijk herstel in de mens, maakt de Kerk geen scheiding tussen lichaam en ziel. Door zijn val is de hele mens afgewend van God; de gehele mens moet daarom worden hersteld; de hele mens moet tot God terugkeren. De catastrofe van de zonde bestaat juist in de overwinning van het vlees – het animale, het irrationele, de zinnelijkheid in ons – over het spirituele en het goddelijke beginsel in de mens. Maar het lichaam is heerlijk, het lichaam is heilig, zo heilig dat God zelf ‘vlees is geworden’. Verlossing en berouw betekenen dus geen minachting voor of veronachtzaming van het lichaam, maar herstel van het lichaam in zijn ware functie als uitdrukkingsmogelijkheid van het leven van de geest, als tempel van de onschatbare menselijke ziel. De Christelijke ascese is een strijd niet tegen het lichaam, maar voor het lichaam. Om die reden is het de hele mens – lichaam en ziel – die berouw heeft. Het lichaam neemt deel aan het gebed van de ziel, evenals de ziel in en door het lichaam bidt. De diepe buigingen, het ‘psychosomatische’ teken van berouw en nederigheid, van aanbidding en gehoorzaamheid, zijn dan ook typisch de gebruiken van de vastentijd.


Uit: ‘De Grote Vasten’ door Alexander Schmemann – monastiek cahier 42, blz 49-54.