29 maart 2024 - Geestelijke eenzaamheid

   vanbeek   17 mrt. 2024

Naar: André Louf over Isaac de Syrier, ‘De innerlijke mens’ - blz 111-116.

Download/print

Grote geestelijke beproeving hoort volgens de Christelijke traditie thuis in een van de laatste stadia van de geestelijke weg. Het stadium juist voor het aanbreken van de vreugde van de hoogste mystieke gemeenschap, als we die hier op aarde voor we sterven al mogen ervaren. Aan het einde van dit parcours heeft de gelovige al een aantal opeenvolgende beproevingen doorstaan. De namen ervan verschillen al naargelang de traditie: ondoorgrondelijke wolk, de winter die opdoemt na de zomer, de nacht. Het zijn beproevingen die iemand van zijn stuk brengen en de bedoeling hebben om steeds inniger ontmoetingen voor te bereiden. Maar naast momenten van uitzuivering, die een voorlopige toestand kenmerken, hebben alle auteurs het over een andere ultieme en beslissende uitzuivering. Ze beschrijven die met behulp van een term die wat de vorm betreft identiek is in de grote tradities en ontleend is aan de uitroep van Jezus aan het Kruis. Met deze uitroep van Jezus aan het Kruis drukt Hij het gevoel van totale verlatenheid door de Vader uit (Matt 27,46, Marc 15,34). Het is uitermate betekenisvol dat deze uitroep innig verbonden is met wat het toppunt van de Pascha van Jezus uitmaakt.

Deze beproeving die geestelijke eenzaamheid tot gevolg heeft, komen we wel tegen met de term acedia  en is te vinden in de Oost-Syrische traditie bij Isaac de Syriër.

Isaac getuigt hiervan op de volgende wijze:

‘Wanneer het God behaagt iemand grote kommer te laten ondergaan, laat Hij hem ten prooi vallen aan teleurstelling. Dit gevoel veroorzaakt de sterke geestelijke druk van de ontmoediging. [  ]Vanaf dat moment ontketenen verschillende gevoelens zich: een gevoel van verstandsverbijstering waaruit vele soorten beproevingen voortkomen, zoals verwarring, woede, godslastering, verzet en klaagzangen over dit lot. [   ] Het is of de ziel zich te midden van de golven bevindt. Of zo iemand nu de Schrift leest, liturgie viert of iets anders onderneemt, gelijk wat hij doet, duisternis op duisternis omringt hem. Hij laat het gebed achterwege en het is hem onmogelijk de draad opnieuw op te nemen. Hij voelt zich totaal onmachtig om te geloven dat er ooit nog iets verandert, hij kan zich niet inbeelden dat hij ooit nog vrede zal vinden. Die tijd is vervuld van wanhoop en angst. De hoop op God en de troost van het geloof zijn helemaal uit zijn ziel gebannen. In de ziel heerst alleen nog twijfel en angst.’

Het heeft geen zin een poging te ondernemen om deze beproeving te vermijden of uit te stellen: ‘Geloof me, mijn broeder’, voegt hij eraan toe, ‘je hebt nog helemaal niets begrepen van de kracht van deze bekoring en bent onwetend over de subtiliteit van haar listen.’ Maar er komt een dag dat de ervaring je dit zal leren en ‘je zal in deze confrontatie jezelf leren kennen als een kind dat totaal niet weet waarheen te gaan. Al je kennis zal verward zijn, op het niveau van een klein kind. En je geest die zo sterk in God geworteld leek, je zo nauwkeurige kennis, je zo evenwichtige gedachten, zullen verdrinken in een oceaan van twijfel.’

Een dergelijke beproeving, die los van God niet zo ingrijpend zou zijn, verbergt een betekenis. Ze vertolkt een goddelijke bedoeling, en het is belangrijk die ook te midden van de duisternis te onderscheiden. Meer zelfs, volgens Isaac de Syriër, bevat deze beproeving een buitengewone genade:   

‘Mijn broeders, geloof me: ‘De lusteloosheid, de loomheid, de zwaarte van de ledematen, de onrust en de beroering in de geest, alle lastige dingen die het lot zijn van de monniken die zich in de stilte ophouden, zijn een werk waar God de hand in heeft. Ga er niet van uit dat alleen de ervaring van licht tijdens het getijdengebed, de zuiverheid in de gedachten, de blijdschap en de verrukking van het hart, de troost die voortvloeit uit zoete tranen en de mooie omgang met Hem, Gods werk zijn. De waarheid is – en ik spreek vrijuit – dat zelfs de aandrang tot godslastering, de ijdelheid, de afschuwelijke begeerten die iemand die in eenzaamheid vertoeft overvallen en zelfs de hartstocht die zich tegen hem keert – alles, behalve de hoogmoed – kunnen beschouwd worden als een offer dat zuiver is en deel uitmaakt van Gods heilig werk. Ook al heft dit de zwakheid van de eenzame niet op.’

In Byzantium aarzelt Maximus de Belijder, die vier types van geestelijke verlatenheid heeft onderscheiden, niet om ze allen als ‘heilzaam te omschrijven: ze zijn allen vervuld van goddelijke goedheid en liefde voor de mensheid.’

De gelovige die op deze wijze beproefd wordt, moet allereerst de pedagogie die God hanteert, trachten te onderscheiden om er op een vredevolle manier mee om te kunnen gaan. Het komt er eerst en vooral op aan om de beproeving onder ogen te zien en niet te trachten ze te vermijden. Wie in eenzaamheid leeft en op zo’n moment kiest voor de vlucht vooruit of voor verstrooiing door elders zijn heil te zoeken, is pas het favoriete doelwit. In wat volgt, weet Evagrius de hele traditie op te roepen:

‘Wanneer de geest van de lusteloosheid zich bij je aandient, blijf dan in je cel en onttrek je niet op het kritieke moment aan de strijd die je tot voordeel strekt, want zoals men zilver bleekt, zo zal uw hart helder worden gemaakt.’

De gelegenheden waarin deze goddelijke pedagogie zich aandient, kunnen velerlei zijn. Het doel is steeds hetzelfde: het bijbrengen van de nederigheid, dwars door het pijnlijk bewustzijn heen dat in de geestelijke ervaring alles volledig steunt op genade die niet verdiend wordt. Zo meent Isaac de Syriër:

‘Zij die loon verlangen naar werken, zullen geen vreugde in de Heer vinden wanneer beproevingen, ergernissen en andere onaangename zaken hen ten deel vallen. Als zij gedurende korte tijd hun werk ter harte hebben genomen en geen troost ondervinden, noch de verwachte bemoediging, geraken ze ontmoedigd, beginnen ze te morren. Onvermijdelijk dient de wanhoop zich aan. Zij zien niet in dat verdrukt worden omwille van God voor ons een grote vreugde is, zelfs als deze diepe smart op ons blijft wegen, zonder troost.’  [   ]

‘Door de beproevingen ontdekt de mens hoe kwetsbaar en geïsoleerd zijn ziel is, hoe levenloos zijn hart. Een leerschool is het in nederigheid. [  ] Troost en tegenspoed, licht en duister vermengen zich met elkaar. Dat is juist een teken van de vooruitgang die een mens kan boeken met Gods hulp.’

 Bovendien is, volgend Isaac, de beproeving een bewijs dat een ziel die werkelijk nederig is voor altijd veilig is voor deze beproeving:

 ‘Nederigheid is het bewijs dat een geest in goede gezondheid verkeert. Zo lang de nederigheid haar thuis heeft in een mens, zal hij niet in de steek gelaten worden door God wat de beproevingen aangaat die zijn lichaam en geweten kunnen ervaren.’

Voor een gelovige rest er niets anders dan – terwijl men zich daar nauwelijks van bewust is – achter te blijven met een geloof dat van alle opsmuk is ontdaan, maar dat weigert de hoop op te geven. In de Franse spiritualiteit in de zeventiende eeuw werd dit op een sublieme wijze geanalyseerd: ’Het ontbreekt niet aan steun’, schrijft Bossuet, ‘omdat de eigen kommer tot steun blijkt. [   ] Als men de zielen die God tijdens deze oefeningen onderdompelt in duisternis en verlatenheid zou peilen in de diepte, dan zou men stoten op een fundament van onwankelbaar en onveranderlijk vertrouwen.’

‘De ziel’, verduidelijkt pater de Caussade, ‘treurt omdat ze haar Geliefde verloren is. En toch zegt iets in haar dat ze hem bezit. Ze is verontrust en overhoop gehaald en toch bevindt er zich in het diepste van haar ik weet niet welk wezenlijk gewicht, dat haar onwankelbaar verankert in God.’

 Na de beproeving van de nacht of de winter keert de ochtend of de zomer onvermijdelijk terug, vol van een nieuwe oogst. Isaac beschrijft:

‘Gelukkig degene die de ontmoediging heeft gedragen en toch de hoop op de genade van God heeft weten te behouden. Dit is het geheime recept van een geest die op de goede weg is en zich ontplooit. Deze toestand kunnen we vergelijken met de verlatenheid tijdens de winter. Het zaad verborgen in de grond kan zacht worden en ontschieten. [   ]Zo schept een mens tijd. Hij kijkt uit naar de vruchten die later zullen komen en vecht op die manier tegen de ontmoediging, [   ] terwijl hij overweegt wat de blik van zijn ziel met aandacht aanschouwt [   ] want het is daar dat gewoonlijk de vreugde ontspringt [   ]. Hij moet er vanaf een afstand op wachten.’

 Naar: ‘De innerlijke mens’ door André Louf, blz 111-116.