24 februari 2023 - Lijden en liefde.

   vanbeek   19 jan. 2024

'De Weg van Christus' door Kalistos Ware.

Download/print

Uit: ‘De Weg van Christus’ – door Kalistos Ware. (blz 66,67,68 en 75,76).

LIJDEN.

Pijn en kwaad zijn voor ons onmeetbare begrippen. Ons eigen lijden en dat van anderen is een ervaring die we moeten doormaken en niet een theoretisch probleem dat we kunnen oplossen door er een verklaring voor te geven. Indien er al een verklaring is, dan is die toch niet in woorden te vatten. Lijden kan niet ‘gerechtvaardigd’ worden, maar het kan verwerkt, aanvaard en, door dit aanvaarden, getransfigureerd worden. Nikolaj Berdjajev zegt: ‘De paradox van lijden en kwaad wordt opgelost in het ervaren van medelijden en liefde.’
Ofschoon we terecht sceptisch staan tegenover elke gemakkelijkheidsoplossing van het ‘probleem van het kwaad’, kunnen we in het relaas van Genesis – of we dat nu letterlijk of figuurlijk interpreteren – toch twee vitale wegwijzers vinden, die we aandachtig moeten lezen.
Het verhaal van Genesis spreekt in de eerste plaats over de ‘slang’ (3,1), dwz  de duivel, de eerste onder de engelen die zich van God afkeerden naar de hel van hun eigen wil toe. Er was een dubbele val: eerst die van de engelen en dan die van de mens. Voor de Orthodoxen is de val van de engelen geen pittig vertelsel maar een geestelijke waarheid. Vóór de schepping van de mens gingen, binnen het rijk van het noëtische, de wegen reeds uit elkaar: sommige engelen bleven gehoorzaam aan God, andere verwierpen Hem. Omtrent deze ‘oorlog in de hemel’(Apok 12,7) vinden we in de Schrift slechts vage verwijzingen; er wordt ons niet in detail verteld wat er gebeurd is en we weten nog minder welke plannen God had voor een mogelijke verzoening in het rijk der geesten of hoe de duivel, indien enigszins mogelijk, zou kunnen verlost worden. Misschien is de duivel niet zo zwart als hij gewoonlijk wordt afgeschilderd, o.m. in het eerste hoofdstuk van het boek Job. Op dit ogenblik van ons aardse bestaan is Satan onze vijand: maar Satan staat ook rechtstreeks in relatie met God en daarover weten we totaal niets en moeten we ook niet gaan speculeren. Laten we ons bezighouden met onze eigen zaken.
Er zijn echter drie punten die ons wel degelijk aanbelangen wanneer we het probleem van het lijden willen begrijpen. Ten eerste: naast het kwaad waarvoor wij, mensen, persoonlijk de verantwoordelijkheid dragen, zijn er in het heelal enorm sterke krachten aan het werk die het kwade willen. Deze krachten zijn, ofschoon niet menselijk, toch persoonlijk. Het bestaan  van deze duivelse machten is geen hypothese of legende maar voor velen van ons, helaas, een kwestie van directe ervaring. Ten tweede: het bestaan van gevallen, geestelijke krachten helpt ons te begrijpen waarom er wanorde, woestenij en wreedheid in de natuur bestonden nog voor de schepping van de mens. Ten derde: de opstand van de engelen maakt het overduidelijk dat het kwaad niet beneden zijn oorsprong vindt maar boven, niet in de materie maar in de geest. Het kwaad als dusdanig bestaat niet. Het is geen bestaand wezen of ding, maar een verkeerde houding tegenover iets wat in zich goed is. De bron van het kwaad ligt dus in de vrije wil van geestelijke wezens die in staat zijn een morele keuze te maken, maar die deze keuzemogelijkheid verkeerd gebruiken.
Tot daar wat betreft onze eerste wegwijzer, de allusie op de ‘slang’. Maar (en dit is onze tweede wegwijzer) het verhaal van Genesis toont duidelijk aan dat de mens, hoewel hij tot leven kwam in een wereld die reeds belast was met de val van de engelen, daardoor geenszins tot zonde gedwongen werd. Eva werd bekoord door de ‘slang’ maar het stond haar vrij haar voorstel af te wijzen. Haar en Adams ‘erfzonde’ bestond erin dat zij een bewuste daad van ongehoorzaamheid stelden, een welbewust afwijzen van Gods liefde, een zich uit vrije wil afkeren van God naar zichzelf (Gen 3, 2-3-11).  
Het feit dat de mens een vrije wil bezit en deze kan gebruiken betekent geenszins een volledige verklaring van ons probleem maar is tenminste de aanzet tot een antwoord. Waarom heeft God de engelen en de mens toegelaten te zondigen? Waarom laat God kwaad en lijden toe? Wij antwoorden: omdat Hij een God van Liefde is. Liefde impliceert participatie maar impliceert ook vrijheid. Als een Drieëenheid van Liefde wilde God zijn leven delen met personen die geschapen waren naar zijn beeld, die in staat zouden zijn vrijwillig en graag met Hem tot een liefdesrelatie te komen. Waar geen vrijheid is kan ook geen liefde bestaan. Dwang sluit liefde uit. Paul Evdokimov zei: ‘God kan alles, behalve ons dwingen Hem lief te hebben.’ God die zijn liefde wilde delen, schiep dus geen robots die hem automatisch zouden gehoorzamen, maar mensen die vrij konden kiezen. Dat hield voor God, om het antropomorfisch uit te drukken, een risico in, want zijn gave van vrijheid hield ook de mogelijkheid tot zonde in. Maar wie niet waagt, die bemint niet.
Zonder vrijheid zou er geen zonde zijn.. Maar zonder vrijheid zou de mens ook niet het beeld van God zijn: zonder vrijheid zou de mens niet in staat zijn een liefdesrelatie met God aan te gaan, in communio te treden met Hem.


LIEFDE.

Vader Dumitru Staniloae: ‘Het heelal is de wijngaard door God aan de mensen geschonken. ‘Alle dingen bestaan om onzentwille en niet omgekeerd’, zegt Johannes Chrysostomos. Alles is een gave van God aan de mens, een teken van zijn Liefde. Alle dingen getuigen van Gods Liefde, van zijn welwillendheid of genade en zij delen het aan ons mee. Bijgevolg wordt deze goddelijke liefdegave door alles overgedragen, juist zoals elke gave die wij elkander schenken een teken is van onze liefde en deze overdraagt. Maar een gave roept een wedergave op, waarbij de wederkerigheid van de liefde werkelijkheid kan worden. De mens kan God echter niets terugschenken, tenzij hetgeen hijzelf gekregen heeft; zijn gave is daarom een offer dat hij in dankbaarheid aan God schenkt. De gave van de mens is sacrificium en eucharistie in de breedste zin van het woord.
Maar wanneer we de wereld aan God schenken als een gave of als een offer, dan drukken we er het stempel op van ons eigen werk, van ons begrip, van onze offerzin, van ons eigen opgaan naar God. Hoe meer we de waarde en de veelzijdigheid van deze goddelijke gave begrijpen, haar mogelijkheden ontwikkelen en daardoor de talenten doen toenemen die we gekregen hebben, des te meer zullen wij God loven en Hem tot vreugde zijn, want we hebben getoond dat wij actief deelnemen aan de dialoog van liefde tussen Hem en ons.’