27 januari 2023 - God aanspreken
'De weg naar binnen' door Anthony Bloom
Uit: ‘de weg naar binnen’ door Anthony Bloom.
Gebed is een persoonsrelatie, een manier om in contact te staan met de levende God. Nu is er een ogenblik dat deze persoonsverhouding werkelijk iets levends wordt.
In onze relatie met mensen is er heel vaak sprake van anonimiteit: wat wij aanduiden met ‘men’. We spreken in de derde persoon als we vinden dat iemand makkelijk kan worden vervangen door iemand anders, omdat de relatie functioneel is en niet persoonlijk. Een functie kan worden vervuld door ieder ander, vinden we, maar een persoon is door niemand anders te vervangen. Met andere woorden gezegd: een relatie wordt echt, zodra je over iemand begint te denken in termen van gij in plaats van men. Je hebt daar eigenlijk geen andere woorden voor nodig, maar een andere mentaliteit. [ ]
Gebed begint op het ogenblik dat je over God denkt als een ‘U’ en als Hij geen ver verwijderde God meer is die je ‘Hij’ noemt, ‘de Almachtige’ enzovoort. Het is dan niet langer een relatie in de derde persoon, maar in de eerste en tweede persoon. Denk bijvoorbeeld aan het boek Job, waar en conflict speelt. Of denk aan een van de vele andere voorbeelden uit de schrift of uit het leven, waar sprake is van spanning en een heftige botsing. De zaken liggen daar altijd heel persoonlijk. Er is geen gebed, zolang de relatie voorzichtig, op afstand en koel is, zolang er een ceremonieel bestaat tussen God en ons, zolang wij alleen maar met Hem kunnen spreken via een lange en ingewikkelde reeks woorden en gebaren. Er is echter een ogenblik dat we door dit alles heen stoten om in de eerste en tweede persoon te spreken. Wij zeggen ‘ik’ en we verwachten dat Hij voor ons een ‘Gij’ is.
[Wij hebben een voornaam – roepnaam - en een achternaam, en misschien nog verschillende doopnamen, maar] we hebben ook nog een andere naam, een die we zelf niet kennen. In het boek Openbaringen wordt gezegd dat in het koninkrijk ieder een witte steen zal ontvangen waarop een naam geschreven staat, een naam die alleen bekend is aan God een aan hem die hem krijgt. Het is een naam, een woord, waarmee wij precies overeenkomen, een naam die met ons samenvalt, die zij zijn. Ik zou haast durven zeggen dat het het woord is dat God uitsprak toen zijn Wil ons in het bestaan riep, en dat ons toebehoort in de mate dat wij het in ons leen tot uitdrukking brengen. Deze naam bepaalt het volstrekt en onherhaalbaar uniek in onze relatie tot God. Niemand kan die naam kennen, zoals niemand een mens door hem te analyseren zo diep kan kennen als God hem kent. En toch steunt al het overige dat over ons kan worden geweten, op deze naam.
Nu is een deel van ons gebed direct op God betrokken en maakt onze persoonlijke band met Hem uit, maar een ander deel van ons gebed verbindt ons met de hele wereld om ons heen. En als we bidden voor elkaar, als we bidden voor de wereld, dan brengen wij namen voor God en niets anders. Maar deze namen zijn vol of leeg van betekenis naargelang de omstandigheden, naargelang we al dan niet in staat zijn de diepte te peilen van wat we zeggen. Als we voor God namen uitspreken zonder enig besef van die naam, als we die namen enkel bezigen als etiketten, zonder enige diepere zin, dan is onze relatie maar armetierig. Spreken we daarentegen een naam uit met daarin iets van de betekenis die ik vluchtig hier probeer aan te duiden, dan brengt ons gebed die persoon als het ware op onze open handen voor God. En dat niet alleen, het verbindt ons dan met deze persoon op een diepte die verder reikt dan medelijden of liefde, maar die ons met hem vereenzelvigt, die ons deelgenoot en solidair met hem maakt, hetgeen nog heel iets anders is.
Dit geldt ook omgekeerd. Als we niet de juiste naam kunnen vinden voor God, dan hebben we geen echte vrije, vreugdevolle toegang tot Hem. Zolang we God moeten noemen bij algemene benamingen, zolang we ‘de’ voor de naam menen te moeten zetten om het anoniem te maken, om er een algemene betiteling van te maken, zolang kunnen we het niet gebruiken als een persoonlijke naam.
Maar er zijn ogenblikken dat de heilige schrijvers, om een voorbeeld te noemen, ineens iets van een bijnaam uitroepen, iets wat een ander met geen mogelijkheid had kunnen zeggen.
(naar hfst 5.)