25 oktober 2024 - De goede en vreedzame mens
Uit: ‘De navolging van Christus’ - Tweede Tractaat hfst 3 en 6 , door Thomas a Kempis, uitg. Ten Have/Pelckmans.
Download/print
De goede en vreedzame mens.
Begin eerst met uzelf in vrede te bewaren: pas daarna kunt gij aan anderen vrede geven. Een vreedzaam mens is meer nut dan een groot geleerde. Een mens die zijn driften niet beheerst, doet ook het goed nog in kwaad verkeren en slaat licht geloof aan het kwade. Een goed en vreedzaam mens wendt alles ten goede. Wie echt in vrede is, heeft tegen niemand achterdocht. Maar wie ontevreden en onrustig is, wordt door allerlei argwaan geplaagd, Hij kent zelf geen rust en laat ook anderen niet met rust. Hij zegt dikwijls wat hij niet zeggen moest, en verzuimt wat hij liever wel moest doen. Hij zit te kijken naar wat anderen verplicht zijn en let niet op zijn eigen plichten. Besteed uw zorg en ijver dus eerst aan uzelf; pas daarna krijgt gij recht om ook voor uw evenmens te zorgen.
Gij weet uw eigen daden goed te verontschuldigen en hun een gunstiger kleur te geven, maar de verontschuldigingen van anderen wilt gij niet aanvaarden. Het zou juister zijn uzelf te beschuldigen en uw broeder te verontschuldigen. Wilt gij verdragen worden, verdraag dan ook een ander.
Zie eens, hoe ver gij nog verwijderd zijt van de waarachtige liefde en nederigheid, die op niemand woedend of verontwaardigd weet te worden dan alleen op zichzelf. Er is niets bijzonders aan, met goede en zachtaardige lieden om te gaan; alle mensen vinden dat immers van nature prettig, en iedereen leeft graag in vrede en heeft meer op met degenen die het met hem eens zijn. Maar in vrede kunnen leven met dikhuiden en dwarskoppen of met mensen die geen regel kennen of ons tegenwerken, dat is een grote genade en een zeer loffelijke en mannelijke prestatie.
Er zijn mensen die zichzelf in vrede bewaren en ook met anderen vrede hebben. Er zijn er ook, die zelf geen vrede hebben en evenmin anderen met vrede laten. Zij zijn een last voor anderen, maar altijd nog een zwaardere last voor zichzelf. En dan zijn er ook, die zichzelf in vrede bewaren en anderen tot vrede proberen te brengen.
Toch moet al onze vrede in dit armzalige leven meer gevonden worden in deemoedige verdraagzaamheid dan in het verschoond blijven van tegenslagen. Wie zich het best weet te schikken, zal de meeste vrede hebben. Die mens is de overwinnaar van zichzelf, en de meester van de wereld, de vriend van Christus en de erfgenaam van de hemel.
De vreugde van een goed geweten.
‘De roem van een goed mens is het getuigenis van zijn goed geweten’ (vgl. 2 Cor 1, 12). Heb een goed geweten en gij zult altijd vreugde hebben. Een goed geweten kan heel veel dragen en is blij te moede onder tegenslagen. Een slecht geweten is altijd vreesachtig en onrustig. Heerlijke rust zult gij hebben, ‘wanneer uw hart u geen verwijten doet’ (vgl. 1 Joh 3, 21). Verheug u alleen maar wanneer gij goed hebt gedaan.
Slechte mensen kennen nooit echte vreugde en voelen geen innerlijke vrede, want ‘er is geen vrede voor de goddelozen’ (Jes. 48, 22; 57, 21), zegt de Heer. En als zij zeggen: ‘Wij zijn in vrede!’ (vgl. 1 Tess 5, 3) ‘Geen rampen zullen over ons komen!’ (Mi 3, 11), ‘Wie zal het bestaan ons te schaden?’- geloof hun dan niet, want eensklaps zal de toorn van God opstaan en hun daden worden tenietgedaan en ‘hun gedachten zullen vergaan’ (vgl. Ps 145, 4). ‘Te roemen in de verdrukking’ (vgl. Rom. 5, 3) valt niet zwaar voor iemand die liefheeft; want wie zo roemt, ‘roemt in het kruis van de Heer’ (vgl. Gal. 6, 14). Kort is de roem die door mensen gegeven of gewonnen wordt. De roem van de wereld gaat altijd vergezeld van droefheid.
De roem van de goeden ligt in hun eigen geweten, niet in de mond van de mensen. De blijdschap van de rechtvaardigen komt van God en leeft in God, en hun vreugde komt van de waarheid.
Wie de waarachtige, eeuwige roem begeert, bekommert zich niet om de tijdelijke. En wie de tijdelijke roem najaagt of niet van harte versmaadt, bewijst duidelijk dat hij de hemelse roem niet zo liefheeft. Een grote harterust heeft degene die zich noch om lofprijzingen bekommert noch om aanmerkingen.
Degene wiens geweten zuiver is, zal licht tevreden en gerust zijn. Gij wordt er niet heiliger door, als gij geprezen wordt, en gij daalt niet in waarde, als er aanmerkingen op u worden gemaakt.
Wat ge zijt, dat zijt gij, en door wat de mensen zeggen kunt gij niet groter worden dan gij in Gods ogen zijt. Als uw aandacht gericht is op wat gij in uw eigen innerlijk zijt, dan zult gij u niet bekommeren om wat de mensen daarbuiten over u praten.
‘De mens ziet in het gezicht, maar God in het hart’ (vgl. 1 Kon. 16, 7). De mens bekijkt iemands daden, maar God weegt zijn bedoelingen. Altijd goed doen en een geringe dunk van zichzelf hebben: dat is kenmerkend voor een nederige ziel. Geen troost willen van enig schepsel: daaruit blijkt een grote zuiverheid en innerlijk vertrouwen. Wie voor zichzelf geen getuigenis van buiten zoekt, van hem is het duidelijk dat hij zich aan God heeft overgegeven. Want ‘niet die zichzelf prijst, is beproefd,’ zegt Paulus, ‘maar die door God geprezen wordt’ (2 Cor. 10, 18). Met God innerlijk wandelen (Mi. 6, en door geen begeerte van buiten gebonden worden: dat is de staat van de innerlijke mens.
Uit: ‘De navolging van Christus’ - Tweede Tractaat hfst 3 en 6 , door Thomas a Kempis,
uitg. Ten Have/Pelckmans.